Rasgroep: Gezelschapshonden
Aard : aanhankelijk en speels
Gemiddelde levensduur : 12 jaar
Schouderhoogte : reuen 21-26 cm, teven 20-24 cm
Gewicht : 3-4 kg
Vacht : langharig; wit, bleek-ivoorwit toegestaan
Aanleg : gezelschapshond
Omgang met kinderen : uitstekend
Omgang met andere honden : goed
Leefruimte : kan in een flat
Vachtverzorging : intensief
Standaard
Algemeen
De Maltezer wordt wetenschappelijk ingedeeld in de groep van de braccoden, miniatuurtype (volgens de indeling van Pierre Mögnin); een gezelschapshond van zeer oude oorsprong, Italiaans en mogelijk Maltees (volgens Pliny, Strabo en Columelia, die hem allemaal Canis meletensis noemden). De algemene verschijning is die van een klein hondje, waarvan de lichaamslengte groter is dan de schouderhoogte. Het lichaam moet een lange en smalle indruk wekken. De Maltezer is een sierlijke hond, waarvan hoofd, lichaam, staart en benen (aan alle kanten) bedekt zijn met zijdeachtig, zeer wit, heel glanzend, voldoende tot bijna overdreven lang haar. De Maltezer is intelligent, vief, en hecht zich zeer aan zijn baas.
Hoofd
Mesocefaal: de lengte van het hoofd is 6/11 van de schouderhoogte. De
lengte van de snuit is 1/3 van de totale lengte van het hoofd, dat wil zeggen
3,7/10. De nasocefale index is dus 37,46 en mag nooit boven 40 of onder 35 zijn.
De breedte van de schedel mag nooit meer zijn dan 3/5 van de totale lengte van
het hoofd, wat resulteert in een totale cefale index van 60,06. De bovenste
lengteassen van de schedel en de snuit lopen evenwijdig.
Neus: op één lijn met de voorsnuit. Van opzij gezien is de voorkant van
de neus verticaal. Hij moet groot zijn in verhouding tot het hoofd, vochtig
en koel zijn, en goed geopende neusgaten hebben. De neus is rond en absoluut
zwart. Een andere kleur is niet geoorloofd.
Voorsnuit: recht. Voor de lengte van de voorsnuit en de directe verhouding
ervan tot de schedelas voor de nasocefale index: zie hiervoor. De breedte ervan
(in het middelpunt gemeten) moet 72% zijn van de lengte, of 26% van de totale
lengte van het hoofd. De neusrug draagt zeer lange haren, die zich samenvoegen
met de baardharen.
Lippen en snuit: de bovenlip heeft, van voren gezien, de vorm van een
halve cirkel met een bijzonder lange koorde. De lippen schijnen van voren en
van opzij niet hoog. Daardoor is de naad niet zichtbaar. De lipranden moeten
absoluut zwart zijn. Bovendien raken de randen van de bovenlip die van de onderlip
over de gehele lengte. Dit betekent dat het onderste profiel van de voorsnuit
de onderkaak toont. De middengroef is duidelijk aangegeven. De hoogte van de
snuit moet 77% van de lengte ervan bedragen. De zijden zijn evenwijdig, maar
het voorste deel van de snuit is niet volkomen plat en vierkant, aangezien de
zijden ervan in een lichte boog aansluiten op de zijden van de snuit zelf. Het
gedeelte onder de oogkassen moet goed gebeiteld zijn. De lippen en de gehele
voorsnuit zijn bedekt met zeer lange haren, net zoals die op de oren worden
aangetroffen.
Kaken: licht in voorkomen en van normale ontwikkeling. De stop is zeer
diep, want het profiel van de apofysen van de neusbeenderen en bovenkaak gaat
met een duidelijke helling omhoog naar het voorhoofdsbeen. De holten zijn goed
ontwikkeld. De hoek van de stop is 90°.
Schedel: de lengte moet de lengte van de snuit overtreffen met 3/11 van
de totale langte van het hoofd. De breedte ervan is vrijwel gelijk aan de lengte.
Het gemiddelde verschil tussen lengte en breedte van de schedel bedraagt circa
2,5 mm. De vorm is enigszins ovaal. De achterhoofdsknobbel is zeer weinig ontwikkeld
en het schedeldak is vlak. De wenkbrauwbogen zijn zeer duidelijk zichtbaar.
De middengroef is bijna niet aanwezig. Voor de richting van de bovenste lengteas
van de schedel: zie hiervoor. De wandbeenderen zijn enigszins convex.
Gebit
De boven- en onderkaak vormen een schaargebit. De randen van de onderkaak zijn over hun gehele lengte recht. De onderkaak zelf is normaal, dat wil zeggen niet vooruitstekend en niet teruggetrokken. De tanden zijn wit en regelmatig, 42 in getal en volledig ontwikkeld.
Oren
Driehoekig en plat. De lengte bedraagt iets meer dan 1/3 van de schouderhoogte. Bij een reu met een schouderhoogte van 21-25 cm is de lengte van de oren 7,5-9 cm. De basis is breed en de oren zijn hoog aangezet, aanzienlijk boven de jukboogbeenderen. Ze hangen dicht tegen de zijden van het hoofd, zo dicht als het weelderige haar dit toelaat. Hoewel ze hoog zijn aangezet, hebben de oren weinig kracht om zich op te richten door het gewicht van het haar. Ze zijn geheel bedekt met lang, dik, niet gekruld haar, dat minstens tot op de schouders reikt en bij voorkeur er voorbij. Verder zijn ze bedekt met haar dat van de schedelkam afhangt.
Ogen
De uitdrukking is alert en verstandig. De ogen moeten goed open zijn en flink groter dan normaal. De vorm is min of meer rond. De oogleden sluiten nauw aan. De ogen steken enigszins uit en mogen nooit diep liggen. Ze staan goed in het voorhoofd. Van voren gezien mag het bindvlies niet zichtbaar zijn. De kleur is donker-okerkleurig, De pigmentatie van de oogleden is zwart, overeenkomstig die van de neus.
Lichaam
Hals: ondanks het overvloedige haar moet de belijning van de nek duidelijk
zichtbaar zijn. De lengte van de hals is bijna gelijk aan de halve schouderhoogte
(dat is ongeveer gelijk aan de lengte van het hoofd) en de omtrek is gelijk
of groter dan de schouderhoogte als de hals normaal is bevederd. De keel en
kaak mogen geen losse huid hebben. Er is dus geen keelhuid. De hals staat rechtop,
waardoor het lijkt alsof het hoofd achterover wordt gedragen.
Voorhand: de lengte van de schouders moet 1/3 zijn van de schouderhoogte
en de schuinte moet 60-65° bedragen. Bij een reu met een schouderhoogte van
22 cm is het schouderblad ongeveer 7,5 cm lang. De schouders moeten vrij zijn
in hun beweging. Ten opzichte van het middenvlak van het lichaam is hun lengterichting
enigszins schuin bij de punt, wat inhoudt dat de schouderbladen min of meer
verticaal staan.
Lichaam: de lengte van de romp (gemeten van de punt van de schouder tot
de punt van het kruis) bedraagt gemiddeld 7,5 cm meer dan de schouderhoogte
of, preciezer: tegenover elke 2,5 cm schouderhoogte staat 3,5 cm romplengte.
Borst: ruim en tot iets beneden de ellebogen reikend, met middelmatig
gebogen ribben. Het borstbeen is lang. De vorm ervan is een halve cirkel met
een zeer grote straal en loopt naar de buik toe iets omhoog. De omtrek van de
ribbenkast moet 2/3 meer zijn dan de schouderhoogte, en de diameter moet 36,88%
zijn van de schouderhoogte. De diepte van de borstkas moet 65% bedragen van
de schouderhoogte of tenminste de halve romplengte; het is beter als het meer
is. Bij een hond van 23 cm schouderhoogte moet de ribbenkast de volgende afmetingen
hebben: omtrek (achter de ellebogen) 36,5 cm, diepte 15 cm, hoogte 11 cm, diameter
8 cm.
Rug: schoft iets hoger dan de ruglijn, die recht moet zijn. De ruglijn
loopt van de schouders tot de staartwortel. De lengte van de rug bedraagt ongeveer
65% van de schouderhoogte. Dat wil zeggen dat bij een hond met een schouderhoogte
van 23 cm de rug bijna 15 cm lang is.
Lendenen: goed gevuld, verheffen zich niet boven de rechte ruglijn, en
hebben goed ontwikkelde spieren. De lengte is 1/3 van de schouderhoogte, en
de breedte is hieraan gelijk.
Buik en flanken: de buik is vrij laag en loopt zeer weinig op van het
borstbeen naar de flank. De flanken moeten bijna even lang zijn als de lendenen.
De holte van de flanken mag niet te uitgesproken zijn.
Kruis: voortzetting van de rechte ruglijn. Breed, met een breedte die
1/3 is van de schouderhoogte. De lengte ervan is circa 2 cm meer bij een hond
met een schouderhoogte van 23 cm. De schuinte van de lendenen tot de staartwortel
is altijd minder dan 10°.
Achterhand: dijen zwaar gespierd en enigszins schuin geplaatst. De lengte
van de dijen is 39% van de schouderhoogte. De richting van de dijen is iets
naar beneden en naar voren aflopend, en de verticaal moet evenwijdig lopen aan
het middenvlak van het lichaam. Bij een hond met een schouderhoogte van 23 cm
is de breedte van de dijen circa 3 cm minder dan de lengte ervan. Ze zijn bedekt
met lange haren, die aan de achterzijde een franje vormen.
Huid: overal strak om het lichaam sluitend. Op het hoofd (schedel en
snuit) mogen geen rimpels voorkomen. Het pigment van lippen, neus en oogleden
moet zwart zijn. De voetzolen moeten zwart zijn. De nagels moeten ook zwart
zijn, of minstens donker.
Gewicht: 3-4 kg.
Schouderhoogte: reuen 21-26 cm, teven 20-24. Bij honden van bijzondere
schoonheid mag de maximale hoogte 1 cm meer zijn.
Benen
Bovenbeen: wat het bovenste twee derde deel betreft, goed tegen de borstkas
aanliggend. De schuinte bedraagt ongeveer 70°, en de lengterichting is bijna
parallel aan het middenvlak van het lichaam. De lengte ervan, die meer bedraagt
dan die van het schouderblad, is 40,45% van de schouderhoogte.
Onderbeen: recht en verticaal, droog, weinig gespierd, benig. De botaanleg
is in verhouding tot de zwaarte van de gehele hond. De lengte van het onderbeen
is minder dan die van de opperarm (33% van de schouderhoogte). De lengte van
het gehele voorbeen tot de elleboog is 54,54% van de schouderhoogte, wat betekent
dat bij een hond met een schouderhoogte van 22 cm de hoogte van het voorbeen
bij de elleboog circa 12 cm bedraagt, dus iets meer dan de halve schouderhoogte.
De ellebogen moeten in een vlak liggen dat evenwijdig loopt aan het middenvlak
van het lichaam. Dit betekent dat ze niet te dicht bij de ribben moeten liggen,
op die manier de oksel eliminerend, en ook niet naar buiten mogen zijn gedraaid.
Het onderbeen is van de elleboog tot de middenvoet rondom bedekt met lang haar,
dat over het algemeen pluizig is en aan de achterkant van de voorbenen een franje
vormt.
Pols: volgt de verticale lijn van het onderbeen. De pols is zeer soepel,
mag niet knobbelig zijn, en is bedekt met dunne huid. De pols is aan alle kanten
bedekt met lang, dik haar.
Middenvoet: kort en recht. In verticale lijn met de onderarm. Evenals
de polsen droog en met fijn haar begroeid.
Achterbeen: bijzonder goed van bot voor een hond van dit formaat. De
groef tussen het bot en de achillespees is niet opvallend. De benen zijn iets
langer dan de dijen. De schuinte bedraagt 55%. De benen zijn aan alle kanten
bedekt met lang haar, dat over het algemeen pluizig is en aan de achterzijde
een beperkte franje vormt.
Sprongen: de afstand van de voetzool tot de punt van de sprongen is iets
meer dan 1/3 van de schouderhoogte. De voorwaartse hoeking is 140°. Van achteren
gezien, moet de lijn van de punt van de sprong tot de grond loodrecht zijn en
de verlenging vormen van de kruislijn.
Middenvoet: de lengte hangt af van de schouderhoogte. Moet zowel van
opzij als van achteren gezien op de loodlijn liggen. Rondom bedekt met lang,
meestal pluizig haar.
Voeten
De voorvoeten zijn rond en gesloten, hebben goed gebogen tenen, en zijn begroeid met een dikke, lange vacht. Er zit ,ook lang, dik haar tussen de tenen. Zwarte voetzolen en zwarte of tenminste donkere nagels. De achtervoeten zijn rond als de voorvoeten, en zijn ook verder gelijk.
Staart
De aanzet ligt in het verlengde van de kruislijn. Zeer dik aan de wortel en fijn aan het uiteinde. Bij een hond met een schouderhoogte van 23 cm moet de staart 14 cm lang zijn. Hij wordt correct gedragen in een enkele grote boog, waarbij de punt het kruis tussen de heupen raakt. Een naast de rug vallende staartpunt is toegestaan. De staart is rijkelijk voorzien van lange, overvIoedige haren. Deze moeten tot aan de middenvoeten reiken.
Vacht
Dicht, glanzend, zwaar, zeer lang. Van een zijdeachtige samenstelling. De gemiddelde
lengte van het haar op het lichaam moet 22 cm bedragen. Dat wil zeggen dat het
langste haar even lang moet zijn of iets langer dan de schouderhoogte bedraagt.
Dergelijk lang haar moet het hele lichaam bedekken: romp, voorhand, staart,
hals, oren, schedel en snuit. Behalve dat deze glanzend, lang en wit moet zijn,
moet de dichte massa haar van de Maltezer zwaar tot op de grond reiken, als
een zware mantel die nauw tegen de romp sluit.
Het haar mag geen plukken of pluizen vertonen (behalve op de voorbenen van de
ellebogen tot de voeten, en op de achterbenen van de kniegewrichten tot de voeten,
waar pluizig haar is toegestaan). De gehele haarmassa moet buitengewoon glanzen.
De vacht mag alleen de belangrijkste buigingen en uitsteeksels van het lichaam
vertonen. Er is geen ondervacht.
Kleur
Zuiver wit. Een lichte tint ivoorwit is toegestaan. Bleekoranje tinten zijn zeer beperkt toegestaan, maar ze vormen een fout. Duidelijke tekeningen, al zijn ze nog zo klein, zijn onaanvaardbaar.
Bijzonderheden
Gangen: de draf bestaat uit korte, snelle stappen, die de indruk geven
van een rollend gangwerk; de gang mag op geen enkele wijze op die van de Pekingees
lijken. De testikels moeten volledig ontwikkeld zijn.
Diskwalificerende fouten: schouderhoogte bij reuen meer dan 26 cm of
meer dan 2 cm onder het minimum; bij teven meer dan 25 cm of meer dan 2 cm onder
de standaard.
Hoofd: duidelijk uiteenlopen of toelopen van de bovenste lengteassen
van schedel en snuit; nasocefale index meer dan 40 of minder dan 35.
Neus: totale depigmentatie; elke kleur behalve zwart.
Neusrug: duidelijk gebogen.
Kaken: bovenvoorbijten veroorzaakt door te korte onderkaak; duidelijk
bovenvoorbijten, indien dit het voorkomen van de snuit schaadt.
Ogen: glasogen; totale bilaterale depigmentatie van de oogleden; bilaterale
scheelheid.
Lichaam: lengte van het lichaam meer dan 2 cm boven de maximale schouderhoogte.
Geslachtsorganen: monorchisme, cryptorchisme; onvolledige ontwikkeling
van een of beide testikels.
Staart: ontbreken of rudimentair, zowel aangeboren als later gekregen.
Vacht: elke andere kleur dan wit, uitgezonderd lichtivoor; duidelijke
tekeningen, ook als ze zeer klein zijn.
Huid: totale depigmentatie van de neus; depigmentatie van beide oogleden
aan beide ogen.
Gangen: als van een Pekingees.
N.B. bij beoordeling op een tentoonstel- ling wordt de hond gediskwalificeerd
als enig deel van het lichaam dat betrekking heeft op het type een nul krijgt,
zelfs als de overige delen uitmuntend zijn.