Rasgroep: Herdershonden
Aard : kalm en waaks
Gemiddelde levensduur : 14 jaar
Schouderhoogte : reuen 62-68 cm, teven 59-65 cm
Gewicht : 27-40 kg
Vacht : ruwharig; de kleur is over het algemeen vaal, of grijs, meestal gestroomd of charbonnée; ook een zwarte vacht wordt erkend
Aanleg : veedrijver, waak- en verdedigingshond; gezelschapshond
Omgang met kinderen : goed
Omgang met andere honden : goed
Leefruimte : heeft veel bewegingsvrijheid nodig; een tuin is voor deze hond noodzakelijk
Vachtverzorging : regelmatig kammen; moet van tijd tot tijd worden getrimd
Standaard
Algemeen
Van oorsprong werd de Bouvier gebruikt als veedrijver, als trek- of karhond op boerderijen. De modernisering van het landbouwbedrijf heeft de eerdere werkkring veranderd en daarom is hij tegenwoordig vooral bewaker van huizen en boerderijen, verdedigings- en politiehond. Zijn lichamelijke vaardigheden, karaktereigenschappen en zijn neiging om het initiatief te nemen en intelligentie, maken hem ook geschikt om als speurhond te worden ingezet, als helper tegen stropers.
Hoofd
Het hoofd heeft een massief voorkomen, een indruk die nog wordt versterkt door de baard en snor. In werkelijkheid staat het hoofd in een goede verhouding tot gestalte en bouw. Bij betasting valt te constateren dat het hoofd goed is belijnd. De schedel is goed ontwikkeld, vlak, iets minder breed dan lang. De lijnen van schedel en neusrug verlopen evenwijdig. De verhouding in lengte van schedel en snuit is 3:2. De voorhoofdsgroef is weinig afgetekend. De stop is ook weinig afgetekend, en is meer schijn dan werkelijkheid door de opstaande wenkbrauwen. De snuit is breed, machtig en beenderig, met een rechtlijnige neusrug. De snuit vernauwt naar de neus toe lichtelijk, zonder dat de neus puntig wordt. De omtrek van de snuit, juist onder de ogen genomen, is ongeveer gelijk aan de totale lengte van het hoofd. De neus is de verlenging van de neusrug, die in een licht gebogen lijn naar de neusopening overgaat. Deze moet goed zijn ontwikkeld, de wanden afgerond met open neusgaten. De kleur van de neus is steeds zwart. De wangen zijn droog en vlak.
Gebit
De kaken moeten sterk en van gelijke lengte zijn, de tanden sterk, wit en gezond. De bovensnijtanden moeten over de ondersnijtanden vallen, als de snijvlakken van een schaar. Het gebit mag ook als een tang sluiten.
Oren
In driehoeksvorm gesneden, rechtop gedragen, hoog aangezet en zeer beweeglijk. Het verdient aanbeveling rekening te houden met het formaat van het hoofd bij het afkorten van de oren.
Ogen
De uitdrukking is open en vol energie. Ze puilen niet uit, maar liggen ook niet te diep in de oogkassen. De ogen zijn enigszins langwerpig-ovaal van vorm, en horizontaal geplaatst. De kleur van de ogen moet zo donker mogelijk zijn, in verhouding met de kleur van de vacht. Lichte ogen of ogen met een wilde uitdrukking moeten streng worden bestraft. De oogleden zijn zwart zonder een spoor van niet-pigmentatie. De bindvliezen mogen nooit zichtbaar zijn.
Lichaam
De hals wordt vlot gedragen, is sterk gespierd en verbreedt zich geleidelijk
naar de schouders toe. De lengte van de hals moet iets minder zijn ,dan de lengte
van het hoofd. De nek is fors en licht gewelfd. De hals vertoont geen keelhuid.
De schoft mag lichtelijk uitspringen. De romp is fors en kort. De lengte van
het boeggewricht tot aan het zitbeen moet ongeveer gelijk aan de schouderhoogte
zijn. De borstkas moet tot aan de ellebogen reiken en mag niet cilindrisch zijn;
wel moeten de ribben gewelfd zijn. De afstand tussen het boeggewricht en de
laatste rib moet zeer groot zijn, ongeveer zeven tiende van de schouderhoogte.
De eerste ribben zijn gebogen, de andere gewelfd en zeer naar achteren gericht
om de gewenste diepte van de borstkas te krijgen. Vlakke ribben moeten zwaar
worden bestraft. De flanken, tussen de laatste rib en de heup gelegen, moeten
zeer kort zijn, in het bijzonder bij de reuen. De buik is een weinig opgetrokken.
De rug is kort, breed, gespierd en horizontaal, zonder zwakheid te tonen, maar
moet ondanks dat lenig blijven. De lendenen (nierpartijen) zijn kort, breed
en gespierd. Ze moeten lenig zijn zonder zwakheden te tonen. Het kruis verloopt
in lijn met rug en lendenen, om geleidelijk over te gaan tot de ronding van
de dijen. Het is breed en zonder overdrijving bij de reu, meer ontwikkeld bij
de teef. Een afzakkend of afvallend kruis is een erge fout. De huid is goed
gespannen, zonder Iosheid. De zichtbare slijmvliezen zijn steeds zeer donker
gekleurd. De zichtbare geslachtsdelen zijn volledig gevormd. Bij de reuen moeten
de twee teelballen op hun natuurlijke plaats liggen.
Schouderhoogte: reuen 62-68 cm, teven 59-65 cm; bij beide is de ideale schouderhoogte
het gemiddelde van de opgegeven maten, dus 65 cm bij reuen en 62 cm bij teven.
Gewicht: reuen ongeveer 35-40 kg, teven 27-35 kg.
Benen
De ledematen van de voorhand moeten goed gebot en gespierd zijn. De schouders zijn gespierd, maar echter niet overladen. Het schouderblad is tamelijk lang en ligt matig schuin. Het opperarmbeen en het schouderblad zijn ongeveer van gelijke lengte. De ellebogen sluiten goed en evenwijdig bij de romp aan. Naar buiten uitstekende of naar binnen staande ellebogen zijn foutief. Bij het gaan moeten ze zich in vlakken, evenwijdig aan de middenlijn van het lichaam, bewegen. De voorbenen moeten recht zijn, zowel van voren als van opzij gezien, evenwijdig met elkaar en in een Ioodrechte lijn met de bodem. Ze moeten gespierd en zwaar gebot zijn. De polsgewrichten zijn recht, in lijn met de voorbenen, alleen het hielbeentje springt aan de achterzijde uit. De achterhand is matig, zeer flink gespierd. De achterbenen moeten zich in dezelfde richting als die van de voorbenen bewegen. De dijen zijn breed en zeer gespierd. Hun bewegingen moeten in een vlak gebeuren, dat evenwijdig met de middenlijn van het lichaam verloopt. Het dijbeen moet niet te recht en niet te schraag zijn. De schenkel moet laag komen, goed gevuld en gevleesd zijn. De knieschijf is geplaatst op de denkbeeldige lijn, die gaat van het hoogste punt van het darmbeen tot aan de grond. De achterbenen zijn middelmatig, van lengte, goed gespierd, niet te recht en niet te schuin.
Voeten
De middenvoeten van de voorhand zijn zwaar gebot, tamelijk kort, zeer weinig voorwaarts geplooid. De voorvoeten zijn kort, rond en sterk. De tenen moeten gesloten en gewelfd zijn, de nagels sterk en zwart, de zolen dik en hard. De middenvoeten van de achterhand zijn sterk en pezig, eerder cilindrisch en loodrecht met de grond als de hond 'staat'. De spronggewrichten bevinden zich eerder laag bij de grond. Ze zijn breed, gespierd en goed bespannen. Van achteren gezien staan ze recht en evenwijdig. Bij het gaan mogen ze niet sluiten, maar ook niet wijken en zich daardoor van de loodrechte stand verwijderen. De achtervoeten zijn rond en sterk, de tenen goed gesloten en gewelfd, de nagels sterk en zwart, de zolen dik en hard.
Staart
De staart wordt afgekort binnen een week na de geboorte, op twee à drie wervels. Hij moet in de normale verlenging van de ruggegraat liggen, en hoog worden gedragen gedurende de bewegingen. Sommige honden worden als kortstaart geboren en mogen daar niet voor worden gestraft.
Vacht
De vacht is weelderig. Het dekhaar vormt met het dichte onderhaar een beschuttende bekleding, aangepast aan het vaak plotseling veranderende weer van het gebied van oorsprong van het ras. Het haar moet ruig aanvoelen, droog en dof zijn, niet te lang en niet te kort (ongeveer 6 cm lang). Het is licht warrelig, zonder wollig of gekruid te zijn. Op de schedel is het haar kort, zeer kort zelfs op de buitenkant van de oren, maar de ooropeningen zijn beschut door niet te lange haren Het haar is bijzonder hard en krassend op de bovenrug. Het is korter op het onderste deel van de ledematen, hoewel het daar ook ruig blijft. Glad aaliggend haar dient te worden vermeden, omdat dit wordt veroorzaakt door een gemis aan onderwol. Het onderhaar bestaat uit onderwol, gevormd door fijne, dicht gesloten haren die onder het dekhaar groeien. Onderhaar en dekhaar vormen samen een waterdichte bekleding. Snor en baard zijn goed gevuld. Het haar moet droger en ruwer zijn dan op de bovenkant van de snuit. De bovenlip draagt een snor en de kin een goed gevulde, ruige baard, die aan het ras de gewenste grimmige uitdrukking geeft. De wenkbrauwen worden gevormd door rechtopstaande haren, die de vorm van de wenkbrauwen doen uitkomen, zonder echter de ogen te bedekken.
Kleur
De vacht is over het algemeen vaal, of grijs, meestal gestroomd of charbonnee. Ook een zwarte vacht wordt erkend, maar zal geen voorkeur mogen genieten. De licht-gekleurde vachten, ook wel ontkleurde vachten genoemd, zijn ongewenst.
Bijzonderheden
Gang: de algemene verhoudingen vormen een evenredig geheel, teneinde
een vrije, franke en fiere gang te veroorloven; stap en korte draf zijn de gewone
gangen, maar telgangers komen ook voor.
Zware fouten: een te langlijnige lichaamsbouw; te lichte ogen; over-
of onderbijten; vlakke, te lange of te veel gewelfde en daardoor te korte ribben;
een afzakkend kruis; een ontkleurde vaoht; zacht, wollig, zijdeachtig, te lang
of te kort haar.
Redenen tot uitsluiting: glasogen of een wilde ooguitdrukking; gevlekte
neus; chocoladebruine vacht of een vacht met te veel wit; monorchisme of cryptorchisme.