Hondenrassen |
|
BOXER
Rasgroep: Dogachtigen Aard : onstuimig en trouw Gemiddelde levensduur : 10 jaar Schouderhoogte : reuen 57-63 cm, teven 53-59 cm Gewicht : 25-30 kg Vacht : geel of gestroomd, met of zonder witte vlekken Aanleg : verdedigingshond en gezelschapshond Omgang met kinderen : uitstekend Omgang met andere honden : soms is de Boxer een beetje dominant Leefruimte : de Boxer heeft er grote behoefte aan zich uit te kunnen leven; hij moet hiervoor minstens een tuin ter beschikking hebben Vachtverzorging : weinig Standaard Algemeen De Duitse Boxer is, in overeenstemming met zijn afstamming, een vechthond. Dit blijkt ook thans nog uit heel zijn bouw en aard. Men kan hem het beste met een sterke, tenger gebouwde atleet vergelijken, die een hoge mate van kracht en snelheid in zich verenigt. Het korte, harde haar dat geen bijzondere verzorging vereist, zijn kalme aard en een aangeboren liefde voor kinderen, maken hem tot een aangename huisgenoot. Tevens is hij een geboren waak- en geleidehond. Zijn goede neus maakt hem uitermate geschikt als werkhond (gebrauchshund: onder andere politiehond en militaire hond). De Boxer behoort tot de middelgrote rassen; het is een stevige hond met een korte, vierkante figuur en sterke ledematen. De spieren moeten zeer droog zijn, krachtig ontwikkeld en aanschouwelijk onder de huid te voorschijn komen. De bewegingen van de Boxer zijn levendig, de gang vast, maar elastisch, de pas vrij en lang en de houding trots en edel. Als verdedigingshond moet hij over een zekere massa kracht en als geleidehond (naast paard of fiets) over volop uithoudingsvermogen beschikken; als een voortreffelijk springer mag de sierlijkheid echter niet ontbreken. De Boxer mag daarom, bij zeer ontwikkelde kracht niet plomp of zwaar zijn en bij alle snelheid niet windhondachtig. Het meest kenmerkende van de Boxer is zijn hoofd; het behoort in goede verhouding tot het lichaam te staan en vooral niet te licht te zijn. Nog sterker geldt dit voor de snuit, waarvan de correcte vorm en juiste maatverhouding tot de schedel van het grootste belang zijn. Bij de algemene beoordeling moet men er daarom in de eerste plaats op letten dat de onderdelen van het lichaam in de gewenste verhouding tot elkaar staan, en dat ze voor hun werk deugen. Daarnaast moet ook op een passende kleur worden gelet. Hoofd De schoonheid van het hoofd van de Boxer berust op de harmonische maatverhouding tussen snuit en schedel. Van welke richting het hoofd ook bekeken wordt, van voren, van boven of van opzij, de snuit mag nooit te klein lijken. Hoe dichter de breedte van de snuit die van de schedel benadert, hoe beter. Daarbij moet echter de diepte met de breedte in overeenstemming zijn. Een zogenaamd 'kikvorsehoofd' is verkeerd. Het hoofd moet zo droog mogelijk zijn, dus zonder te sterke plooien. Het donkere masker moet zich tot de snuit beperken. Bovendien zijn de ogen donker omzoomd. De lippen voltooien de vorm van de snuit. Ze zijn zeer krachtig ontwikkeld en lopen in mooi gevormde bogen, scherp afstekend in de droge hals. Bovenlip: de bovenlip is dik en vol. Deze vult van voren de lege ruimte op die door het naar voren steken van de onderkaak wordt gevormd en wordt door de sterk naar voren staande hoektanden gedragen. Daardoor ontstaat het voorvlak van de snuit. Dit moet zo groot mogelijk, bijna vierkant zijn en met de neusrug een stompe driehoek vormen. De onderste rand van de bovenlip rust op de rand van de onderlip. Het omhoog gebogen deel van de onderkaak, met de onderlip, die de kin wordt genoemd, moet iets voor de bovenlip uitsteken. De kin moet dus zowel van voren als van opzij gezien goed zichtbaar zijn, zonder bulldogachtig vooruitgeschoven te zijn. Wanneer de mond gesloten is, mogen de tanden niet zichtbaar zijn. Kaken: de beide kaken eindigen aan de voorzijde in een Ioodrecht vlak, maar het ondergebit steekt vooruit en buigt zich licht omhoog. De bovenkaak is breed bij de schedel en verloopt ook breed, slechts weinig naar voren versmallend. Zowel onder- als bovenkaak zijn dus van voren zeer breed. Stop: scherp afgetekend; mag niet flauw zijn. Bovenschedel: de bovenschedel is gewelfd; noch kogelrond, noch vlak en mag niet te breed, de achterhoofdsknobbel niet te hoog zijn. De neusrug mag niet zoals bij de Bulldog in het voorhoofd zijn gedrukt, doch ook niet afvallen. Hij wordt licht onderbroken, dat wil zeggen dat de punt van de neus iets hoger dan de wortel ligt. De lengte van de neus verhoudt zich tot de schedellengte als 1:2. Het voorhoofd toont de goed aangegeven voorhoofdsgroef, die echter tussen de ogen niet te diep mag zijn. De wangspieren zijn in overeenstemming met het sterke gebit ook krachtig ontwikkeld, zonder echter uit te puilen. Gebit De Boxer bijt ondervoor. De hoektanden staan zover mogelijk van elkaar verwijderd, de snijtanden (6-8) in een rij, in het bovengebit in een licht naar voren gebogen lijn, in het ondergebit in een zoveel mogelijk rechte lijn. Het gebit moet krachtig en gezond zijn. Oren Gecoupeerde oren moeten hoog zijn aangezet, spits gesneden en niet te lang zijn; de schelpen mogen niet te breed en loodrecht worden gedragen. Ongecoupeerde oren moeten van een bij het hoofd passende grootte zijn, liever klein dan groot, dun aanvoelen en wijd uit elkaar staan. In rust liggen de oren vanaf de bovenschedel vlak tegen de wangen aan en vallen vlak langs het hoofd. Wanneer de hond een attente houding aanneemt, moeten de oren met een duidelijke vouw naar voren vallen. Ogen De zo donker mogelijke ogen mogen noch te klein, noch te vol zijn, noch te diep liggen. Ze verraden wilskracht en mogen geen somber dreigende indruk maken en nog minder stekend zijn. De juiste uitdrukking is trouw-ernstig. De neus is zo breed mogelijk, zwart en zeer licht opgewipt. Tussen de wijde neusgaten ligt de neuslippengroef. Lichaam Hals: niet te kort en dik, maar behoorlijk lang. Daarbij krachtig en gespierd,
maar goed droog en zonder kwabben. De hals moet in een elegante boog in de rug
overgaan, waarbij de aanzet van de nek duidelijk zichtbaar is. Voorhand: de
schouder lang en schuin, goed gesloten aanliggend, zoveel mogelijk loodrecht;
hij vormt een rechte hoek met het schouderblad. De ellebogen mogen niet te sterk
tegen de borstwand gedrukt zijn, maar ook niet afstaan. De onderarm moet loodrecht
en lang zijn, met stevige spieren. Voorkniegewricht kort; het moet goed, doch
niet overdreven zichtbaar zijn. Middenvoet kort, slechts weinig schuin, bijna
loodrecht op de bodem staand. De borst is diep, reikt tot de ellebogen. De borstdiepte
bedraagt de helft van de gehele hoogte van de Boxer (met een winkelhaak aan
de schoft gemeten). De ribben zijn goed gewelfd, maar niet tonvormig rond, ver
naar achteren reikend; de flanken zijn kort en gespannen, de onderbuiklijn verloopt
in een elegante lijn naar achteren. De rug is zo kort en recht mogelijk, breed
en sterk gespierd, de schoft iets hoger. Lendenen: breed, kort en krachtig,
buik goed opgetrokken. Kruis breed en slechts licht aflopend. Achterhand: zeer
sterk gespierd, waarbij de spieren keihard en goed onder de huid zichtbaar moeten
zijn. De dij is niet smal en vlak, maar breed en rond, de broekspieren eveneens
sterk ontwikkeld. Dij- en schenkelbeen zijn lang, de hoeken bij de heup en in
het kniegewricht zo weinig mogelijk stomp. De knie moet in de normale stand
zover vooruitsteken, dat deze door een uit de knobbels op het kruisbeen naar
de grond neergelaten loodlijn nog wordt geraakt. De hoek van het spronggewricht
moet ongeveer 140° bedragen, de korte achtermiddenvoet gaat met een geringe
afwijking van 95- 100° naar de grond, dus niet volkomen loodrecht. Benen De beide voorbenen moeten van voren gezien recht zijn, aan elkaar evenwijdig staan en sterke, stevig aan elkaar verbonden knoken hebben. Van achteren gezien moeten de achterbenen recht zijn. Het spronggewricht droog, niet overdreven, met sterk hielbeen. Voeten Klein met gesloten, gebogen tenen (kattevoeten). De tenen vóór slechts iets langer. Staart Staart tot op ongeveer 8-10 cm ingekort, ontspringt hoog, opgewekt gedragen. Vacht Het haar moet kort, hard en vlak aanliggend zijn. Kleur De kleuren zijn geel of gestroomd. Geel komt in de meest verschillende schakeringen voor van donker-herterood tot lichtgeel, maar de middentinten zijn het mooist (geel-rood). Bij de gestroomde kleur zien we een scala van kleuren van lichte goudstroom tot donkere stroming, die er bijna zwart uitziet. De grondkleur en de zwarte stroming moeten duidelijk gescheiden zijn; de strepen mogen noch te dicht bij elkaar, noch hier en daar verspreid liggen. De grondkleur moet helder zijn; grondkleur en stroming mogen zich niet vermengen zodat de streperige tekening verdwijnt. Witte aftekeningen zijn niet verwerpelijk, ze kunnen zelfs mooi aandoen. Boxers met witte grondkleur worden niet opgenomen of op tentoonstellingen toegelaten, evenmin als zwarte, geheel witte of anderskleurige. Lelijke aftekeningen, zoals een geheel of half-wit voorhoofd moeten als nietgewenst worden beschouwd. De witte aftekeningen moeten minder dan een derde van de grondkleur geel of gestroomd bedragen, anders worden de honden als bonten beschouwd, die ook niet in het stamboek worden opgenomen. Bijzonderheden Gang: de natuurlijke gang is de galop. |
Copyright MyCorp © 2024 Contact Us |