Hondenrassen
Diverse
  • Gallery
  • Site Catalog
  • Section categories
    Dierinfo [0]
    Hondensport [10]
    CHAT
    200
    Search
    Site friends
  • Paardenrassen
  • Kattenrassen
  • Tattoo Design Gallery
  • Alles-in-één Start
  • Startpunt Online
  • BouwInzicht
  • De Digitale Hub
  • Statistics



    DUITSE DOG   

    Rasgroep: Dogachtigen

    Aard : kalm, waardig, erg gehecht aan zijn baas

     

    Gemiddelde levensduur : 11 jaar

    Schouderhoogte : minstens 80 cm (reuen), 72 cm (teven)

    Gewicht : ongeveer 60-80 kg

    Vacht : gestroomd, goudgeel, blauw, zwart of zwart-wit gevlekt

    Aanleg : gezelschapshond, uitstekende waker

    Omgang met kinderen : erg goed; zeer aanhankelijk

    Omgang met andere honden : goed

    Leefruimte : beslist een huis met een tuin; veel beweging nodig

    Vachtverzorging : weinig

    Standaard

    Algemeen

    In zijn gehele, edele verschijning (die een grote, krachtige en solide lichaamsbouw verraadt) verenigt de Duitse Dog trots, kracht en elegantie. Hij imponeert door zijn machtige hoofd en toont bij zelfs de grootste opwinding geen spoor van zenuwachtigheid. Nerveuze en bange exempla- ren mogen op tentoonstellingen, ongeacht hun overige merites, geen hogere kwalificatie dan matig krijgen. Hij is vriendelijk van karakter, vol liefde en aanhankelijkheid tegenover de gezinsleden, vooral de kinderen, maar terughoudend en wantrouwend ten opzichte van onbekenden.

    Hoofd

    Lang, smal, markant, vol uitdrukking, krachtig en mooi gebeiteld (vooral het gedeelte onder de ogen), met duidelijk aangegeven stop. Van opzij gezien moet de schedel duidelijk van de neusrug te onderscheiden zijn. Schedeldak en neusrug vormen evenwijdige lijnen. Van voren gezien moet het hoofd smal lijken, de neusrug breed, de wangspieren matig ontwikkeld en in ieder geval niet te bol. Het voorsnuitgedeelte heeft volle lippen, die van voren loodrecht naar beneden vallen en duidelijk gehoekt moeten zijn. De onderkaak is niet naar voren en niet naar achteren geplaatst. De voorsnuit van neuspunt tot stop moet van dezelfde lengte zijn als de schedel van de stop tot het zwak ontwikkelde achterhoofdsbeen. Het hoofd, moet van alle kanten gezien een hoekige indruk maken en het silhouet moet harmoniëren met het algehele beeld van de Dog. De neus is groot en bij gestroomde en eenkleurige Doggen altijd zwart. Voor gevlekte Doggen: zie bij 'Kleur'. Met een gespleten neus komt een hond niet in aanmerking voor een kwalificatie.
    Fouten: naar achteren afvallende of oplopende schedellijn; oplopende, afvallende of holle neusrug, te smalle neusrug; te weinig of in het geheel geen stop; een naar achteren zijwaarts verbredend achterhoofd (wigvormig hoofd), te ronde schedel (appelhoofd); te sterk ontwikkelde kauwspieren (bakken); spitse snuit; te slappe, over de onderkaak hangende lippen (zogenaamde fladderlippen), die slecht aangeven dat de snuit vol en diep is; het hoofd kan beter kort en markant zijn dan lang, vlak en krachteloos.

    Gebit

    Groot en krachtig, wit, goed sluitend schaargebit. Alle afwijkingen van het schaargebit moeten als fout worden beschouwd en als zodanig worden gewaardeerd. Bij de beoordeling van de plaatsing van boven- en onderkaak moet worden uitgegaan van het principe dat de onderkaak beweegt ten opzichte van de bovenkaak.
    Fouten: de snijtanden van de onderkaak staan voor die van de bovenkaak (ondervoorbijten) of te ver achter die van de bovenkaak (bovenvoorbijten); de snijtanden van beide kaken staan op elkaar, als bij een tang (tanggebit), waardoor ze te snel slijten; alle afwijkingen van het schaargebit zijn fout en Doggen met een gebitsfout moeten één kwalificatie worden teruggezet waar het de schoonheidsconcurrentie betreft; fout is ook het gebit dat is aangetast tengevolge van hondeziekte (de tanden zien er aangevreten en bruin uit), maar dit is niet erfelijk; honden met een door hondeziekte aangetast gebit mogen niet de kwalificatie 'uitmuntend' krijgen; tandsteenaanslag is niet gewenst.

    Ogen

    Gesloten, middelmatig groot, rond, zo mogelijk donker, met levendige en verstandige expressie. De wenkbrauwen zijn goed ontwikkeld.
    Fouten: open, lichte, stekende, barnsteengele, lichtblauwe tot blauwe of verschillend gekleurde ogen; te ver uit elkaar staande ogen of spleetogen; te zware, openhangende oogleden met opvallend geplooide huid en sterk gekleurd, rood bindvlies (zie ook bij 'Kleur').

    Lichaam

    De hals is hoog aangezet, droog, gespierd en pezig, zonder sterk ontwikkelde keelhuidplooien of zelfs wammen. Hij verloopt van de borst naar het hoofd mooi gebogen, met een goedgevormde nekaanzet. Het schouderblad moet lang zijn en schuin geplaatst, en met het opperarmbeen een rechte hoek vormen om een grote tredwijdte te verkrijgen. De borst moet van goede breedte zijn met goed gewelfde borstkas, van voren diep tot aan de ellebogen reikend. De schoft vormt het hoogste punt van de krachtige rug, die in rechte lijn. naar achteren helt. De rug is kort en sterk gespannen. De hond moet kwadratisch zijn, dat wil zeggen dat de lengte gelijk is aan de schofthoogte (schouderhoogte). Teven mogen een iets langere rug hebben. De lendenen zijn enigszins gebogen en krachtig. Vol kruis, dat licht helt en vloeiend in de staartwortel verloopt. De buik is naar achteren goed opgetrokken; met de onderzijde van de borst vormt zich een mooie, opgebogen lijn. Schouderhoogte: reuen minstens 80 cm, teven minstens 72 cm; het is gewenst dat deze maten worden overschreden.
    Fouten: korte, dikke hals, keelhuidplooien of wammen; steile of te losse schouders (het eerste verschijnsel wordt veroorzaakt door onvoldoende schuine ligging, het tweede is te zien aan de ellebogen die naar buiten draaien); smalle of zwakke borst, vlakke borstkorf en een te ver naar voren uitstekend borstbeen (kippeborst); ingezakte rug (zadelrug), opgetrokken rug (karperrug), een te lange rug is verwerpelijk, want het gangwerk ondervindt daarvan hinder (slingerende gang); het kruis ligt hoger dan de schoft (overbouwd), schuinafvallend kruis; hangbuik; bij teven een slecht opgetrokken uier.

    Benen

    De opperarmen moeten sterk en gespierd zijn. Het ellebooggewricht mag niet naar binnen en niet naar buiten draaien, maar moet met het boeggewricht in een zelfde vlak liggen. De krachtige ellebogen zijn van elleboog tot pols zowel van voren als van opzij gezien volkomen recht. De middenhand ligt van voren gezien in dezelfde lijn als de onderarm en van opzij gezien iets schuin naar voren geplaatst. De bovenschenkel (dijen) zijn breed en gespierd, de onderschenkel lang en sterk. De zo verlangde goed ontwikkelde stand van de achterhand ontstaat als niet te stompe hoeken worden gevormd van dijbeen met bekken, dijbeen met onderschenkel en middenvoet met onderschenkel. Van achteren gezien liggen onderschenkel en middenvoeten in hetzelfde verticale vlak. De hakken zijn dus niet naar binnen en niet naar buiten gebogen.
    Fouten: naar binnen of naar buiten gedraaide ellebogen (de eerste stand wordt meestal veroorzaakt door een smalle of zwakke borstkas, waardoor de voorbenen te dicht bij elkaar komen en het onderste deel van de benen dan naar buiten draait; de buitenwaarts gedraaide ellebogen dwingen de voeten naar binnen); aanmerkelijk doorbuigen van de polsen wijst op zwakte (polszwakte) en gaat meestal samen met lange en gespreide tenen; als foutief moet ook worden beschouwd iedere afwijking van de rechte lijn van de voorbenen vanaf de polsen, zowel naar binnen als naar buiten (Franse stand); het doorknikken naar voren van de pols; verdikkingen boven de polsen zijn vaak het gevolg van beenziekten (rachitis); als de knieën sterk naar buiten buigen, drukken de schenkelbeenderen de hakken naar binnen en staat de hond 'koehakkig': de voeten draaien daarbij naar buiten, bij een tegenovergestelde positie worden de hakken naar buiten gedrukt (O-benigheid); een foutieve steile achterhand ontstaat als de hiervoor genoemde hoeken te stomp worden of een bijna rechte lijn vormen; minder mooi is ook de overdreven hoeking (overhoekt staan), waarbij de beenderen van de achterhand te lang zijn in verhouding tot die van de voorhand.

    Voeten

    Ongeveer rond, niet naar buiten en niet naar binnen gekeerd, met korte tenen, sterk gewelfd en goed gesloten (kattevoeten). De nagels zijn kort, sterk en zo donker mogelijk.
    Fouten: gespreide tenen, doorgebogen lange tenen (hazevoeten), naar buiten of naar binnen gedraaide tenen; hubertusklauwen (de vijfde teen aan de achterhand), te lange nagels.

    Staart

    Matig lang, uiterlijk tot aan het spronggewricht reikend, hoog aangezet en breed aan de wortel, loopt dun uit. In rust wordt hij recht naar beneden gedragen, bij opwinding of tijdens het lopen enigszins gebogen als een sabel. Hij wordt niet te ver boven de ruglijn gedragen.
    Fouten: te dikke, te lange, te laag aange- zette, te hoog boven de ruglijn gedragen staart; een haak- of ringstaart of een zijwaarts gebogen staart (honden met deze fout mogen de kwalificatie 'uitmuntend' niet ontvangen); stukgeslagen of gecoupeerde staarten (het inkorten van staarten om de voorgeschreven lengte te verkrijgen is verboden); staarten met zware beharing aan de onderzijde (borstelstaart) zijn niet gewenst; het scheren van staarten is verboden.

    Vacht

    Zeer kort en dicht, glad aanliggend en glanzend.
    Fouten: te lang haar (stokhaar), mottig haar (veroorzaakt door slechte voeding, wormen en slechte verzorging).

    Kleur

    Gestroomde Doggen: grondkleur van licht-goudgeel, doorstroomd met scherpe, zwarte dwarsstrepen. Hoe helderder de grondkleur en hoe krachtiger de stroming, des te aangenamer is deze kleur. Witte aftekeningen aan borst en tenen, lichte ogen en nagels zijn niet gewenst.
    Fouten: zilverblauwe of izabelkleurige grondkleur; verwaterde stroming; witte streep over de schedel, witte halsring, witte voeten of sokken en witte staartpunt; zulke Doggen mogen niet worden gekwalificeerd.

    Gele Doggen: licht-goudgeel tot donkergoudgeel. Een zwart masker is gewenst, evenals zwarte nagels. Aan de goudgele kleur wordt de voorkeur gegeven.
    Fouten: grauwgeel, blauwgeel, izabel en vuilgeel zijn minder te waarderen; witte aftekening.

    Blauwe Doggen: Kleur zo mogelijk zuiver staalblauw, zonder gele of zwarte vleug. Bij Blauwe Doggen zijn lichtere ogen toegestaan. Eveneens witte aftekeningen. Fouten: geelachtige of zwartachtige kleur, lichte en stekende ogen of glasogen.

    Zwarte Doggen: Glanzend lakzwart met donkere ogen.
    Fouten: geel-, bruin- of blauwachtige tinten, lichte ogen; witte tekeningen zijn toegestaan; manteldoggen worden onder het zwarte kleurslag gerekend. Zwart-wit gevlekte Doggen (Tigerdoggen): grondkleur van zuiver wit, het liefst zonder doorslag van zwarte haren (gestichelt), met over het hele lichaam goed verdeelde, als het ware ongelijkmatig gescheurde, lakzwarte vlekken. (Toegestaan, maar niet gewenst zijn enkele kleine grijze of bruinachtige vlekken.) De ogen moeten donker zijn. Lichte ogen worden wel toegestaan, maar men ziet het liever niet. De neus is zwart, maar een zwartgevlekte of vleeskleurige neus is geoorloofd. Doggen die een witte grondkleur hebben met grote zwarte platen (Platenhonden), worden als zwarte beoordeeld. Dit geldt ook voor de Manteldoggen, waarbij het zwart als een mantel over het lichaam ligt en alleen hals, benen en staartpunt wit laat.
    Fouten: blauwgrijs doorschoten ondergrond; fletse, rode of druipogen.

    Niet gekwalificeerd mogen worden:
    - witte Doggen zonder enige zwarte aftekening (albino's) en dove Doggen);
    - zogenaamde porseleintijgers; deze bezitten overwegend blauwe, grijze, gele of gestroomde vlekken;
    - zogenaamde grijstijgers; bij deze exemplaren is de grondkleur grijs.

    Ook reuen zonder zichtbare testikels of monorchide reuen mogen niet worden gekwalificeerd.

    Bijzonderheden

    Gangwerk: uitgrijpende, lichte, verende gang.
    Fouten: korte tred, een niet vrije, nauwe of slingerende gang; telgang.