Rasgroep: Pinschers en Schnauzers - Molossers en Zwitserse Sennenhonden
FCI 292 Sectie 2.1
Aard : waaks, trouw
![]() |
Gemiddelde levensduur : 12 jaar
Schouderhoogte : 55-65 cm
Gewicht : ongeveer 40 kg
Vacht : wit
Aanleg : waak- en verdedigingshond
Omgang met kinderen : goed
Omgang met andere honden : is nogal dominant
Leefruimte : minstens een huis met een tuin
Vachtverzorging : weinig
Standaard
Algemeen
Het is een bond die lijkt op de Duitse Dog; hij is echter kleiner, minder elegant en heeft een korte, witte vacht.
Hoofd
Bol-holrond, dat wil zeggen de schedel is bol zoals het bijterstype betaamt; de lijn van het gezicht en de snuit zijn hol, zoals dat hoort bij een reuktype. Het gezicht is even lang als de schedel; dat betekent dat de lijn die de twee wenkbrauwen verbindt, even ver is van de achterhoofdsknobbel als van de rand van de tandkassen van debovenkaak. Als geheel moet de lijn van het gezicht enigszins opgebogen zijn. De schedel wordt gevormd door een massieve hersenpan, die bol is van voren naar achteren alsmede overdwars, door het reliëf van de kaakspieren en de nek. De achterhoofdsknobbel mag niet uitsteken, omdat de sterke nekspieren die volkomen vervagen; de nek is gewelfd. Lippen goed aansluitend, strak, met iets overstekende randen, zwart gepigmenteerd. De lip moet heel kort zijn, zodat (als de hond zich vastbijt) hij ook door de mondspleten kan ademhalen. Als de lip te veel overhangt, zelfs al is de kaak nogal lang, zou hij bij het inademen werken als een klep en op die manier de mondhoek dan afsluiten, hetgeen het dier zou beletten ook door de mond adem te halen als hij zich eenmaal heeft vastgebeten. Hierdoor zou hij genoodzaakt zijn even los te laten om geen ademnood te krijgen bij grote inspanning, zoals dit het geval is bij rassen met hanglippen. Neusspiegel diepzwart; wijde neusgaten.
Gebit
Goed scharend; niet boven- of ondervoorbijtend; het is sterk, met goed ingezette en korte tanden.
Oren
Hoog aangezet, staand of halfstaand; altijd gecoupeerd.
Ogen
Donker, overschaduwd door de oogleden, die van donkere of lichte randen zijn voorzien. Ze moeten ver van elkaar staan; de blik is levendig en schrander, maar tegelijkertijd ook met een opvallende hardheid.
Lichaam
Ruime borstkas; van opzij gezien moet de onderbelijning lager liggen dan bij
de ellebogen. De ruglijn is hoger bij de punt van de schouder en verloopt lager
naar het kruis. Bij volwassen honden vertoont de rug (als de rug- en lendenspieren
goed zijn ontwikkeld) een middelmatige, brede geul langs de wervelkolom. Zwaar
gespierde lendenen. Hoge, zeer krachtige schouder, sterk en met grote spierreliëfs.Hals
sterk, gewelfd, sierlijk, met zware keelhuid, voorzien van plooien zoals bij
de Mastin en niet 'droog' zoals bij de Bull Terrier. De rekbaarheid van de keelhuid
wordt veroorzaakt door het celweefsel dat op die plek slap is, waardoor de keelhuid
over de peeskap aan de oppervlakte glijdt, dusdanig, dat de slagtand of de klauw
van de tegenstander (wild zwijn, poema, wolf enzovoort) alleen de huid kan verwonden
en de hond, als zijn prooi hem bij de keel probeert te grijpen, zich toch kan
vastbijten, omdat de keelhuid elastisch is en nogal wat meegeeft.
Schouderhoogte en gewicht van reuen respectievelijk 62-65 cm en 40-50 kg; teven
respectievelijk tot 5 cm en 5 kg minder. Deze minimumcijfers mogen niet worden
overschreden..
Benen
Voorbenen goed recht gesteld; achterbenen met zeer goed gespierde dijen en lage sprongen; geen hubertusklauwen.
Voeten
Voeten aan de voorbenen kort; aan voorbenen en achterbenen goed gesloten.
Staart
Lang, hoog gedragen maar nooit gekruid. Mag niet lager reiken dan tot aan de sprong. Tijdens het gevecht heeft de hond de staart voortdurend in beweging zoals hij dit doet als hij kwispelt of als hij met zijn baas speelt.
Vacht
Kort en vrij grof.
Kleur
Geheel wit, slechts een kleine donkere of zwarte vlek bij de ogen of op het hoofd vóór de oren toegestaan.
Bijzonderheden
Diskwalifikatie bij glasoog, doofheid, vlekken op het lichaam, langhaar, vleeskleurige neusspiegel, hanglippen, schuchterheid en iedere ongerijmdheid van de proportie van lichaamsdelen onderling, boven- of ondervoorbijten.